Angst is een slechte raadgever

Fear is a bad counsellor

Dr Gjalt-Jorn Peters, Open University, Netherlands

Angst oproepen is een veelgebruikte strategie om menselijk gedrag te veranderen. Kijk bijvoorbeeld naar de angstaanjagende en expliciete beelden die vaak op tabak verpakkingen staan, en naar campagnes voor het gebruik van autogordels en tegen alcohol- en drugsgebruik. Ondanks de populariteit en veelvuldig gebruik van deze angst oproepende methoden blijkt uit onderzoek dat dit niet de beste manier is om gedrag te veranderen, om bewustwording te creeeren, of om mensen kennis bij te brengen.

De aantrekkingskracht van angst

Een reden dat bangmakerij vaak gebruikt wordt in gezondheidszorg campagnes is dat mensen andermans gedrag denken te begrijpen of te kunnen voorspellen. Men denkt dat wat henzelf tegenhoudt om iets gevaarlijks te doen hetzelfde is als wat anderen zal tegenhouden. “Als mensen eenmaal weten wat het risico is…”.

Natuurlijk worden de risico’s van veel ongezond gedrag al veel en vaak belicht in de media, op school en op sociale media. Hebben deze campagnes de mensen die risico lopen niet bereikt? Of zijn de berichten niet confronterend en krachtig genoeg?

Men denkt dat een nog enger of confronterender bericht beter werkt om tot mensen door te dringen, hen te confronteren met hoe gevaarlijk dit gedrag is, en hen wel twee keer na te laten denken voor ze een sigaret opsteken of een pil gebruiken op een feestje. En inderdaad, als je een leek vraagt wat hen zou tegenhouden om iets ongezonds te doen, wordt dit vaak als antwoord gegeven.

We weten echter al langer dat dit ‘zelfinzicht’ gebreken vertoont. Mensen kunnen niet altijd correct redeneren waarom ze iets wel of niet doen. Mensen zelf vragen waarom ze iets doen, of niet doen, kan heel nuttig zijn, en hen betrekken bij de ontwikkeling van interventies is essentieel voor het succes ervan. Echter, leken zijn geen experts op het gebied van gedragsverandering, en die verantwoordelijkheid zouden zij ook niet moeten dragen.

Een andere reden voor de populariteit van angstaanjagende communicatie, naast de intuitieve aantrekkingskracht, is het vermeende gebrek aan alternatieven. Niet alle interventie ontwikkelaars of reclamebureaus zijn bekend met interventie ontwikkelingsprotocollen die vrij beschikbaar zijn, zoals Intervention Mapping of de lijst van gedragsveranderingstechnieken.

Het is begrijpelijk dat interventie ontwikkelaars vaak angst gebruiken in hun gezondheidsbevorderende campagnes, aangezien deze makkelijk te implementeren zijn en gezien worden als ‘gezond verstand’. Maar waarom is dat een probleem?

 

Niets te vrezen behalve de angst

Het probleem is dat mensen zich niet altijd rationeel gedragen, en de evolutie ons niet heeft voorbereid op de meeste situaties die we tegenwoordig tegenkomen. Mensen zijn over het algemeen redelijk goed in het behouden van een positief zelfbeeld. En een manier waarop we dat doen is het vertekenen van onze perceptie. Hoewel we over het algemeen geinteresseerd zijn in informatie over risico’s, kunnen mensen risico informatie negeren als de omstandigheden daarom vragen. Voor eenvoudig gedrag is dat geen probleem. Als je iemand waarschuwt dat ze bijvoorbeeld geen rauwe kip moeten eten zullen ze dat over het algemeen niet doen. Bij complexer gedrag komt het zelfbeeld echter om de hoek kijken.

Het is bekend dat stoppen met roken moeilijk is. De meeste rokers willen graag stoppen, maar als ze denken dat stoppen hen niet zal gaan lukken wordt hun zelfbeeld bedriegd. Het is niet leuk om iets ongezonds te doen terwijl je je volledig en pijnlijk bewust bent van de gevaren. Daarom hebben mensen mechanismen om zich minder bewust te maken van de risico’s. Als iemand niet overtuigd is dat ze een risico kunnen vermijden zal hij/zij zich defensief opstellen om zijn/haar zelfbeeld te beschermen, ofwel door de risico’s te bagataliseren, ofwel door op positieve aspecten van hun zelfbeeld te focussen. Een roker kan bijvoorbeeld hun oma citeren die al 40 jaar 2 pakjes per dag rookt en nog steeds gezond is (“Roken is niet zo gevaarlijk”). Of de roker kan benadrukken dat hij/zij 5 dagen in de week naar de sportschool gaat, of elke dag een halve kilo brocolli eet (“Ik ben een gezond persoon”). Deze defensieve reacties zorgen ervoor dat de roker een positief zelfbeeld behoudt, waardoor ze door kunnen gaan met het gevaarlijke gedrag.

 

Deze processen worden al meer dan 60 jaar onderzocht. Het onderwerp is echter nog steeds enigzins controversieel. Om deze controverse op te lossen heeft ons onderzoeksteam alle onderzoek op dit gebied kritisch bekeken. We keken naar waarom sommige onderzoeken hebben geconcludeerd dat angstaanjagende berichten werken, terwijl andere onderzoeken (in lijn met psychologische theorieen) juist vonden dat ze niet werken.

In het onderzoeksoverzicht vonden we dat angst oproepen alleen gedrag verandert als ze gecombineerd werden met interventies die mensen het vertrouwen gaf dat ze de dreiging konden uitschakelen. In andere woorden, het had alleen zin om mensen angst aan te jagen als je ze ook het vertrouwen geeft het gevaar te kunnen elimineren. Als mensen geen vertrouwen hadden in hun eigen vermogen hun gedrag te kunnen veranderen om het gevaar af te wenden waren angstaanjagende berichten niet effectief, en soms werkten ze zelfs averechts.

 

Aanbevelingen voor de praktijk

  • Onderzoek eerst de oorzaken (determinanten) van gedrag als je menselijk gedrag wil veranderen. Is de belangrijkste determinant risicoperceptie, sociale normen, of een gebrek aan vaardigheden?
  • Vind dan methoden die deze determinanten kunnen veranderen (zie deze uitgebreide lijst en deze toegankelijke praktische richtlijnen)
  • Als je angstaanjagende berichten gaat gebruiken, houd dan rekening met het volgende:
  1. De groep mensen die je wil bereiken heeft er al vertrouwen in dat ze het gewenste gedrag uit kunnen voeren (dit wordt ook hoge zelfredzaamheid genoemd), of
  2. Je interventie bevat een of meer effectieve componenten die ervoor zorgen dat de zelfredzaamheid tot een acceptabel niveau wordt verhoogd.

 

Translation: Anne van Dongen.